Ik wil terug! Ik wil weer ‘thuis’ zijn. Thuis op de plaats waar ik hoor, die God voor mij had bestemd. Dat is mijn - dat is ons - grote verlangen! Dat beheerst ons doen en laten, meer dan we ons bewust zijn. We willen terug naar ‘thuis’, naar... het paradijs!

God schiep de wereld. Voor ons maakte Hij een speciale plaats. Daar zouden we voor eeuwig zijn. Op die meest volmaakte plaats in zijn schepping.

Het was ook de plaats van een heel bijzondere boom: de boom van het leven. Die stond daar, midden in dat prachtige gebied, midden in zijn schepping, vlakbij de mensen. Wie ervan at, zou nooit sterven (1).

De toegang is open

Helaas was er ook nog die andere boom, de boom van de kennis van goed en kwaad, de boom van het kennen, het deelhebben aan het kwade. Maar die moest dan ook overwonnen worden. Door Adam. En door ons! Vanuit ons geloof in God (2). Zodat vanuit deze overwinning de schepping voor altijd zou bloeien (3). Tot vreugde van de Schepper. Maar dat ging mis.

En nu willen we terug. Terug naar die heerlijke plaats. En nu het mooie... die plaats is er nog steeds! Die wacht zelfs op ons. Hij is alleen nog niet op deze aarde te vinden. God heeft hem opgenomen in de hemel (4). Toentertijd plaatste God engelen bij de toegang, om te voorkomen dat de mens na de zonde van de boom van het leven zou eten en voor eeuwig in zijn kwaad zou blijven voortbestaan (5).

Maar wie met de zonde heeft gebroken - met het gaan van zijn eigen weg - en zijn ogen richt op Jezus, voor die is de toegang weer open (6). Hij gaat daarheen, wanneer hij sterft. En zelfs nu, in zijn dagelijkse leven, mag hij al eten van de Boom van het Leven.

Zichtbaar

Dat wordt zichtbaar in de viering van het ‘Avondmaal’, het ‘Breken van het brood’. In het eten van het brood wordt uitgedrukt dat Jezus zijn Boom van het leven is, dat hij deel aan Hem heeft, één met Hem is en zich aan Hem vasthoudt. Eten van het brood zegt: ‘Ik geloof dat het paradijs voor mij bestemd is en dat ik er zal terugkomen. Dat ik straks voor eeuwig ‘thuis’ zal zijn, bij de Boom van het Leven en in Gods nieuwe schepping’ (7).

Uit de Bijbel: