Mozes vroeg God om iets verbazingwekkends: Laat mij toch uw heerlijkheid zien! (1) Wat verwachtte hij en waarom vroeg hij dat aan God?

Want als je zoiets aan mensen vraagt, aan machtige heersers, dan komen ze met indrukwekkende parades. Of ze laten je zien wat ze bereikt hebben, hun rijkdommen en bezittingen, hun positie en invloed en de eerbewijzen die ze ontvangen. Maar wat zal God laten zien, als je Hem dat vraagt?

Geen donder en bliksem

Mozes wist wat hij wilde en waarom hij dat wilde. Hij vroeg niet naar donder en bliksem, maar naar de openbaring van Gods wezen en karakter. Want daarin ligt zíjn heerlijkheid. Dat bepaalt Gods handelen. Zijn handelen met de wereld en dus nu met hem en zijn volk. Mozes had een doel.

Was God boos, toen Mozes dat vroeg? Vond Hij Mozes aanmatigend? Nee, Hij kende Mozes’ hart en wist waar Mozes heen wilde. Hij beantwoordde zijn verzoek. Eerst plaatste Hij hem in een rotsholte en bedekte hem met zijn hand, omdat de volle omvang van Gods heerlijkheid voor hem te overweldigend zou zijn. Toen kwam Hij en ging aan Mozes voorbij.

Geen donder en bliksem, geen rotsen die scheurden. Zelfs geen intense stilte (2). Maar zoals een vorst vroeger voorbijtrok aan zijn onderdanen, terwijl herauten zijn heerlijkheid aankondigden, door zijn naam en daden te roepen, zo riep God zelf zijn naam voor Mozes uit, de naam die de heerlijkheid van zijn wezen uitdrukt. Dit riep God, dit is zijn naam en zo wil Hij gekend zijn: Ik ben die Ik ben, Ik ben die Ik ben, God, barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw. (3)

Bij God pleiten

Zo kon niemand Gods naam roepen. Alleen Gods eigen stem en woord zijn in staat om de heerlijkheid van zijn naam volmaakt weer te geven. Zoals Jezus, die Gods Woord is (4), als enige de afstraling kon zijn van Gods naam en heerlijkheid (5).

Mozes kreeg wat hij vroeg. En hij wist: ‘Nu kan ik bij God pleiten op zijn naam. Nu kan ik mij beroepen op de heerlijkheid van die naam terwille van mijn volk. Opdat het vergeving ontvangt en opdat het Gods doel voor hen zal bereiken: het land van de belofte.’ (6) En dat deed hij. Net zoals Jezus, die zelf de levende openbaring van Gods naam en heerlijkheid is, vandaag voor mij pleit (7). Zodat ook ik Gods einddoel voor mij zal bereiken: delen in Jezus’ heerlijkheid! (8)

Uit de Bijbel: 

(1) Exodus 33:18.
Maar hij (= Mozes - AvdS) zei: Laat mij toch uw heerlijkheid zien.

(2) 1 Koningen 19:11-13.
En na het vuur het suizen van een zachte koelte. Zodra Elia dit hoorde, omwond hij zijn gelaat...

(3) Exodus 33:6-7.
De HEER ging aan hem voorbij en riep: Ik ben die Ik ben, Ik ben die Ik ben, God, barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw.

(4) Johannes 1:14.
Het Woord is vlees (= mens - AvdS) geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid.

(5) Hebreeën 1:3.
(Jezus, de Zoon). Deze, de afstraling van zijn (= Gods - AvdS) heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen ...

(6) Exodus 34:8-9.
Mozes knielde haastig ter aarde, ... en zei: Indien ik genade in uw ogen gevonden heb, Heer, laat de Heer dan toch in ons midden meegaan, want het is een hardnekkig volk, maar vergeef onze ongerechtigheden en onze zonden; ...

(7) Romeinen 8:34.
... Christus Jezus is de gestorvene, wat meer is, de opgewekte, die aan de rechterhand van God is, die ook voor ons pleit.

(8) 2 Tessalonicenzen 2:14.
Daartoe heeft Hij u ook door ons Evangelie geroepen tot het verkrijgen van de heerlijkheid van onze Heer Jezus Christus.